TELEMACHUS EN ODYSSEUS

Hoofdstuk 5 : Odysseus en Calypso

Vertaling van het Griekse pensum




b : Calypso laat Odysseus gaan, ε.151-170 :

Zij 1 trof hem 2 nu zittend aan op de kust; en nooit werden zijn beide ogen
droog van tranen, en zijn aangename leven kwijnde weg
[voor hem], terwijl hij klaagde over de terugkeer, aangezien de jonge vrouw [nimf] [bij hem] niet meer in de smaak viel.
Maar waarlijk, hij bracht steeds de nachten door, ook al was het gedwongen,
in gewelfde grotten bij haar die wilde, terwijl [hoewel] hij niet wilde;
maar terwijl hij de dagen op rotsen en stranden zat,
zijn hart teisterend met tranen en gezucht en verdriet 3,
keek hij [steeds] naar de oneindig grote zee, terwijl hij tranen plengde.
Terwijl zij dichtbij hem ging staan, sprak de voortreffelijke onder de godinnen hem toe:
„Zeer ongelukkige, klaag hier alsjeblieft niet langer, en laat je leven niet
wegkwijnen; want ik zal jou nu heel graag wegsturen.
Maar welaan, wanneer je lange stammen hebt omgehakt met een bijl, timmer
dan een breed vlot; en verder moet je een dek hierop vastmaken,
hoog, opdat het jou over de nevelige zee voert.
Bovendien zal ik voedsel en water en rode wijn
overvloedig erop zetten, wat voor jou je honger zou kunnen afweren,
en ik zal je kleren aandoen, en ik zal voor jou een gunstige wind in je rug sturen,
opdat je helemaal [zeer] ongedeerd je vaderland zult bereiken,
als de goden het tenminste zullen willen, die de brede hemel bezitten,
die beter zijn dan ik 4 om het zowel te overwegen als te volbrengen.”


c : Odysseus’ eerste reactie, ε.171-179 :

Zo sprak zij, en de edelgeboren Odysseus die veel heeft doorstaan huiverde,
en na zijn stem verheven te hebben, sprak hij tot haar de gevleugelde woorden:
„Ongetwijfeld beraam jij, godin, daarbij iets anders en helemaal niet een veilige thuisreis,
(jij) die mij beveelt met een vlot de grote diepte van de zee over te steken,
zowel geducht als gevaarlijk; zelfs niet recht op het water liggende, snel varende schepen
steken deze over 5, zich verheugend over een gunstige wind van Zeus.
Ook niet zou ik tegen jouw wil aan boord gaan van een vlot,
tenzij jij het over je verkrijgt, godin, mij een grote eed te zweren
dat jij niet voor mijzelf een ander verderfelijk ongeluk zult bedenken.”


d : Calypso zweert een eed, ε.180-191 :

Zo sprak hij, en Calypso glimlachte, de voortreffelijke onder de godinnen,
en ze streelde hem met haar hand en ze nam het woord en sprak 6:
„Jij bent echt een deugniet en een slimmerik,
aangezien jij op de gedachte kwam dit woord te zeggen.
Laat de aarde nu hiervan getuige zijn, en de brede hemel boven
en het neerstromende water van de Styx 7, die de grootste
en geduchtste eed is voor de gelukzalige goden,
dat ik voor jouzelf geen ander verderfelijk ongeluk zal beramen 8.
Maar waarlijk ik bedenk en zal overwegen al die dingen, die ik voor mij
zelf zou kunnen beramen, wanneer zo grote nood mij zou bereiken;
want ook ik heb een rechtvaardige geest 9 en ik heb zelf niet
een hart van ijzer in mijn borst, maar een medelijdend [hart].”


e : Calypso en Odysseus eten in de grot, ε.192-202 :

Nadat de voortreffelijke onder de godinnen dan zo gesproken had, ging zij hem
snel voor 10; hij volgde de godin daarna op de voet.
De godin en de man kwamen aan 11 bij de gewelfde grot
en hij ging daar zitten op de zetel vanwaar Hermes op was gestaan
en de nimf zette hem allerlei eten voor,
om te eten en te drinken, zulke dingen als sterfelijke mensen eten;
zelf ging zij zitten tegenover de goddelijke 12 Odysseus,
en slavinnen zetten haar ambrozijn en nectar voor.
Zij strekten hun handen uit naar de gereed voorgezette spijzen.
En toen zij zich verzadigd hadden van eten en drinken,
begon Calypso, de voortreffelijke onder de godinnen, te midden van hen met de woorden:


f : Calypso doet een laatste poging, ε.203-213 :

„Van Zeus afstammende, zoon van Laërtes, vindingrijke Odysseus,
wil jij op deze manier meteen nu naar huis naar je vaderland
gaan? Het ga je desalniettemin goed.
Als je werkelijk in je hart alle zorgen zou weten, waarvan het jouw lot is om
ze te doorstaan, voordat je je vaderland hebt bereikt,
dan zou je hier ter plaatse blijvend samen met mij dit huis kunnen delen
en onsterfelijk zijn, ook al verlang je ernaar om je echtgenote te zien,
naar wie jij altijd alle dagen verlangt.
Toch zeker niet beweer ik dat ik inferieur aan haar ben,
niet wat gestalte en niet wat schoonheid betreft, aangezien het volstrekt niet past
dat sterfelijke vrouwen zich meten met onsterfelijken op het punt van gestalte en uiterlijk.”


g : Odysseus antwoordt verstandig, ε.214-227 :

Als antwoord sprak de schrandere Odysseus tot haar:
„Machtige godin, wees niet op mij hierom boos; ook zelf weet ik
heel goed, dat de zeer verstandige Penelope minder is dan jij
wat betreft haar uiterlijk en grootte van aangezicht tot aangezicht;
zij is namelijk een sterveling, maar jij bent onsterfelijk en eeuwig jong.
Maar toch wil ik en verlang ik er alle dagen naar
om naar huis te gaan en de dag van de terugkeer te zien.
Als iemand daarentegen van de goden mij schipbreuk zal doen lijden op de wijnkleurige 13 zee,
zal ik dat verdragen met een geduldig hart in mijn borst;
want reeds heb ik zeer veel geleden 14 en veel doorstaan
op de golven en in de oorlog; laat ook dit erbij komen.”
Zo sprak hij, en de zon ging onder en de schemering naderde;
nadat zij beiden naar het binnenste gedeelte van de gewelfde grot gegaan waren,
genoten zij beiden 15 van de liefde, terwijl ze bij elkaar bleven.


[1]De nimf Calypso, die Odysseus nu al zeven jaar lang gevangen houdt op het eiland Ogygia.
[2]Odysseus.
[3]polysyndeton en trikolon (climax).
[4]meu (= mou) = genitivus comparationis.
[5]ejpi; ... perovwsin: tmesis
[6]ejvpo~ t j ejvfat j ejvk t j ojnovmazen: epische formule, die eigenlijk wil aanduiden: „Ze gaf uiting aan wat er in haar omging en bracht het als volgt onder woorden” en die wij kort maar krachtig vertalen als „Zij nam het woord en sprak” (tautologie!).
[7]De goden zwoeren hun eden „bij de Styx”, een rivier in de Onderwereld. De straf voor het verbreken van zo’n eed bestond uit een jaar lang verstoken zijn van nectar en ambrozijn, gevolgd door negen jaren van verbanning uit de godenwereld.
[8]Vs. 187 is vrijwel identiek aan vs. 179 (m.u.v. moi, dat in vs. 187 soi is geworden).
[9]Dativus possessivus.
[10]enjambement (om de snelheid waarmee zij hem volgt te benadrukken).
[11]Inhoudelijk is dit een chiasme: in vss. 192-3 volgt Calypso Odysseus op de voet, terwijl in vs. 194 eerst de qeo;~ wordt genoemd en daarna de ajnhvr.
[12]De antithese brotoi; ajvndre~ (vs. 197) - qeivoio (vs. 198) doet enigszins vreemd aan, omdat het in beide gevallen betrekking heeft op Odysseus. Calypso had hem echter beloofd onsterfelijk te maken (dus een beetje qeivo~ is hij wel), maar nu is alles voorbij: hij krijgt voedsel voor stervelingen!
[13]De zee heeft bij Homeros het vaste epitheton oij`noy („wijnkleurig, donkerrood”).
Volgens Ramsay, Asian Elements, p. 61, is „wijnkleurige zee letterlijk waar en zeer karakteristiek voor de Aegeïsche Zee, die onder zekere omstandigheden bij zonsondergang het uiterlijk en de kleur aanneemt van donkere, dikke Samische wijn.”
(Zonder dat we hier nu meteen conclusies aan mogen verbinden omtrent de ligging van Ogygia).
[14]Vgl. Odyssee, α.4: polla; d j oJv g j ejn povntw/ pavqen.
[15]terpevsqhn is een dualis.



Naar de antwoorden op de vragen uit het Hulpboek.

Naar de overzichtspagina van Telemachus en Odysseus.

Naar de Situs Graecus.

Naar de Situs Classicus.