TELEMACHUS EN ODYSSEUS

Hoofdstuk 12: Odysseus en Telemachus nemen wraak

Vertaling van het Griekse pensum




a : De eerste vrijer valt, χ.1-21 :

Maar hij, de listige Odysseus, ontdeed zich van zijn lompen,
en hij sprong op de grote drempel, met een boog en pijlenkoker
vol pijlen, en hij schudde de snelle pijlen eruit
op de plaats voor zijn voeten, en hij sprak temidden van de vrijers:
„Die ongevaarlijke wedstrijd is inderdaad echt voorbij;
nu zal ik daarentegen wat betreft een ander doelwit, dat nog niet een of andere man heeft getroffen,
weten of ik succes zal hebben, en of Apollo mij roem zal verschaffen.”
Zo sprak hij en hij richtte een scherpe pijl op Antinoüs.
Voorwaar, hij stond op het punt een mooie bokaal aan zijn lippen te zetten,
een gouden met twee oren, en hij pakte hem al vast met zijn handen,
om wijn te drinken; moord ging hem niet in zijn geest
ter harte; wie temidden van de menigte tafelgenoten zou denken
dat één man onder meerderen, ook al is hij zeer sterk,
een pijnlijke dood en een donker doodslot voor zichzelf zou teweegbrengen?
Maar Odysseus trof hem met een pijl in zijn keel na aangelegd te hebben,
en de punt ging geheel en al door de zachte hals.
Hij zakte opzij naar één kant, en de beker viel hem uit zijn hand,
nadat hij getroffen was, en meteen ging er door zijn neusgaten heen een dikke straal
van menselijk bloed; snel stootte hij zijn tafel weg
met zijn voet nadat hij ertegen geschopt had, en liet eten op de grond vallen;
zowel het voedsel als het geroosterde vlees werd met bloed besmeurd.


b : Odysseus maakt zich bekend, χ.21-42 :

                                                       Zij maakten lawaai,
de vrijers, in het paleis, toen zij zagen dat de man was gevallen,
en ze sprongen op van hun zetels, opgeschrikt in het paleis,
terwijl ze angstig naar alle kanten om zich heen keken naar de stevig gebouwde muren;
en nergens was er een schild noch een krachtige speer om te pakken.
Ze scholden Odysseus met woedende woorden uit:
„Vreemdeling, het is erg dat jij op mannen schiet; niet meer zul jij
deelnemen aan andere wedstrijden; nu is voor jou de verschrikkelijke dood zeker.
Want werkelijk je hebt nu een man gedood, die verreweg de beste
is van de jongemannen op Ithaca; daarom zullen gieren jou hier verslinden.”
Elke man sprak zo, aangezien zij werkelijk dachten dat hij niet met opzet
de man had gedood; dat begrepen de arme dwazen niet,
namelijk dat nu aan hen allen tezamen de strikken van hun ondergang waren vastgemaakt.
Toen de arglistige Odysseus naar hen met grimmige blik had gekeken zei hij tot hen:
„Honden, jullie dachten steeds dat ik niet meer terug naar huis zou komen
van het land van de Trojanen, [en ik zeg dit] omdat jullie mijn vermogen opmaakten,
en jullie mijn slavinnen dwongen om met jullie te slapen,
en terwijl ik zelf nog leef, achter mijn rug mijn vrouw tot echtgenote wilden maken,
noch bang voor de goden, die de brede hemel bewonen,
noch voor een of andere wraak van mensen dat deze jullie later zou treffen.
Nu zijn aan jullie allen de strikken van de ondergang vastgemaakt.”
Zo sprak hij, en vale angst beving dan ook hen allen.


d : De dood van Eurymachus en Amphinomus, χ.79-94 :

Nadat hij zo gesproken had, trok hij zijn scherpe zwaard,
van brons, aan beide kanten scherp, en hij sprong op hem af,
terwijl hij vreselijk schreeuwde; hij, de edelgeboren Odysseus schoot tegelijk
een pijl af en trof zijn borst naast de tepel,
en hij dreef [hem] de snelle pijl in zijn lever; hierdoor liet hij uit zijn hand
zijn zwaard vallen op de grond, en viel hij over de tafel
gebogen neer, en het eten en zijn beker met twee oren
liet hij vallen op de grond; hij sloeg met zijn voorhoofd
in doodsstrijd tegen de grond, en met zijn beide voeten schoppend tegen zijn zetel,
stootte hij hem omver; over zijn ogen verspreidde zich duisternis.
Amphinomus haastte zich naar de beroemde Odysseus,
terwijl hij hem tegemoet snelde, en trok zijn scherpe zwaard,
om te zien of hij soms wegging van de deur. Maar zoals te verwachten was, trof hem
Telemachus eerder van achteren met zijn bronzen speer
tussen de schouders, en dreef hem door zijn borst heen;
hij plofte vallend neer en raakte de grond met zijn gehele voorhoofd.


e : Telemachus wil wapens halen, χ.95-107 :

Telemachus sprong weg, nadat hij zijn lans met lange schaduw had achtergelaten
daar in Amphinomus; want hij was zeer bang, dat iemand van de Grieken
hem, wanneer hij de lans met lange schaduw eruit probeerde te trekken, of zou treffen
met het zwaard na op hem toegesneld te zijn of hem terwijl hij voorover gebogen was zou slaan.
Hij begon te rennen en zeer snel kwam hij aan bij zijn vader,
en terwijl hij dichtbij ging staan sprak hij [tot hem] de gevleugelde woorden:
„Vader, ik zal meteen voor jou brengen een schild, twee lansen
en een helm geheel van brons, passend op de slapen,
en ik zal mezelf gaan bewapenen, en ik zal ook wapens aan de zwijnenhoeder geven
en aan hem, de koeherder. Want het is beter gewapend te zijn.”
Als antwoord sprak de listige Odysseus tot hem:
„Ren en breng ze, zolang er voor mij pijlen zijn om me te verdedigen,
om te voorkomen dat zij mij van de deur verwijderen, aangezien ik alleen ben.”


Naar de antwoorden op de vragen uit het Hulpboek.

Naar de overzichtspagina van Telemachus en Odysseus.

Naar de Situs Graecus.

Naar de Situs Classicus.