TELEMACHUS EN ODYSSEUS

Hoofdstuk 13: Odysseus en Penelope

Vertaling van het Griekse pensum




b : De twijfel van Penelope, ψ.85-103 :

Na zo gesproken te hebben, verliet ze het bovenvertrek en ging naar beneden; en steeds
overwoog haar hart, of ze haar man apart zou ondervragen,
of dat ze hem, na bij hem te zijn gaan staan, zou kussen, na zijn hoofd en beide handen vastgepakt te hebben.
En nadat ze binnengekomen was en over de stenen drempel was gestapt,
ging ze vervolgens tegenover Odysseus zitten, in de gloed van het vuur,
aan de andere kant; hij nu zat tegen een lange zuil,
omlaag kijkend, afwachtend of zijn krachtige vrouw
iets tegen hem zou zeggen, nadat ze hem met haar ogen gezien had.
Maar zij bleef lange tijd stil zitten, en verbazing had haar hart bereikt;
en terwijl ze hem met haar blik in het gezicht keek, keek zij nu eens naar hem en besefte wie hij was,
dan weer herkende zij hem niet omdat hij haveloze kleren aan zijn lichaam had.
En Telemachus viel tegen haar uit, nam het woord en zei:
„Mijn moeder, slechte moeder, die een harde geest heeft,
waarom toch keer je je zo af van mijn vader en waarom ondervraag je
hem niet, nadat je bij hem bent gaan zitten, met woorden en vraag je hem niet uit?
Geen andere vrouw zou zo halsstarrig
afstand houden van haar man, die na veel leed doorstaan te hebben
in het twintigste jaar in zijn vaderland bij haar is teruggekomen;
maar jouw hart is altijd harder dan steen.”


c : Het teken, ψ.104-122 :

Tot hem sprak op haar beurt de zeer verstandige Penelope:
„Mijn kind, mijn geest in mijn borst is verbaasd,
en ik kan geen woord tot hem zeggen, noch hem ondervragen,
noch hem recht in zijn gezicht kijken. Maar als hij dan werkelijk
Odysseus is en zijn huis bereikt, voorwaar dan zullen wij beiden
elkaar herkennen en zelfs nog beter; want wij hebben
tekens die juist wij beiden kennen, verborgen voor anderen.”
Zo sprak zij, en de edelgeboren Odysseus, die veel verdragen had, glimlachte,
en meteen sprak hij tot Telemachus de gevleugelde woorden:
„Telemachus, voorwaar, laat je moeder mij in het paleis
op de proef stellen; ze zal snel tot inzicht komen, zelfs nog beter.
Nu, omdat ik vuil ben en haveloze kleren aan mijn lijf heb,
daarom geringschat ze mij en beweert ze nog niet dat ik hem ben.
Maar laten wíj bedenken, hoe het verreweg het beste zal zijn.
Want wanneer iemand ook maar één man gedood heeft onder het volk,
achter wie niet vele helpers zijn,
gaat hij op de vlucht, na zijn familieleden en vaderland achtergelaten te hebben;
maar wíj hebben de steunpilaren van de stad gedood, die verreweg de aanzienlijksten
zijn van de jongemannen op Ithaca: ik spoor je aan dat te bedenken.”


d : Een feest als camouflage, ψ.123-140 :

En tot hem op zijn beurt sprak de verstandige Telemachus:
„Bekijk dat zelf, lieve vader; want ze zeggen
dat jouw sluwheid de beste onder de mensen is, en geen
andere man van de sterfelijke mensen zou zich met jou kunnen meten.
Wij zullen strijdlustig met je meegaan, en ik verzeker,
dat wij niets aan moed zullen missen, zoveel kracht als er aanwezig is.”
Tot hem als antwoord sprak de zeer slimme Odysseus:
„Zeker zal ik jou vertellen, hoe het mij het beste lijkt te zijn.
Neemt eerst een bad en trekt onderkleden aan,
en spoort de dienaressen in het paleis aan om schone kleren aan te trekken;
en de goddelijke zanger met de helder klinkende lier
moet ons leiden bij een vrolijke reidans,
opdat iemand zou kunnen zeggen, dat er een bruiloft is, die het buiten hoort,
of over straat loopt, of mensen die in de buurt wonen;
niet eerder moet het bericht van de moord op de heren vrijers zich in de stad verspreiden,
voordat wij buiten zijn gekomen op ons
boomrijke land. En daar zullen wij vervolgens
bekijken, welk slim plan de Olympiër 1 ons zal ingeven.


f : Penelope is overtuigd, ψ.205-230 :

Zo sprak hij 2, en terstond werden haar knieën en haar hart krachteloos,
omdat ze de tekens had herkend, die Odysseus haar (als) betrouwbaar genoemd had;
en nadat zij in tranen uitgebarsten was, rende zij vervolgens recht op hem af, ze sloeg haar armen
bij Odysseus om de hals, ze kuste zijn hoofd en zei tot hem:
„Wees niet boos op mij, Odysseus, aangezien jij namelijk in andere opzichten het meest
verstandig was van de mensen; de goden gaven ellende,
die het ons beiden misgunden om bij elkaar blijvend
te genieten van onze jeugd en de drempel van de ouderdom te bereiken.
Maar wees nu niet hierom boos op mij en neem het mij niet kwalijk,
omdat ik jou niet meteen, toen ik je zag, zo om de hals vloog.
Want altijd was mijn hart in mijn borst bang,
dat iemand van de stervelingen me misleidde met zijn woorden
nadat hij aangekomen was; want velen zijn uit op slechte winst.
Ook Helena uit Argos, afstammelinge van Zeus,
zou zich niet naast een man uit den vreemde in liefde en bedgenot hebben verenigd,
als zij wist, dat de dappere zonen van de Grieken haar weer
naar huis naar haar vaderland zouden brengen.
Maar een god bracht haar zeker ertoe haar schandelijke daad te verrichten;
en deze ellendige daad van verblinding beraamde zij niet eerder in haar geest,
waaruit meteen in het begin al leed ook ons bereikte.
Maar nu, aangezien je de zeer duidelijke kenmerken al hebt opgesomd
van ons bed, dat geen andere sterveling had gezien,
maar alleen jij en ik en één enkele dienares,
Aktoris, die mijn vader mij (mee)gaf, nog in de tijd dat ik hierheen kwam,
die voor ons beiden de deuren van onze stevige slaapkamer bewaakte,
overtuig je mijn hart, ook al is het heel onbuigzaam.”


g : Eindelijk weer samen, ψ.231-246 :

Zo sprak zij, en bij hem wekte zij nog meer het verlangen om te huilen op;
en hij huilde, terwijl hij zijn lieve, zorgzame echtgenote vasthield.
Zoals wanneer voor zwemmers het land welkom in zicht verschijnt,
wier goedgebouwde schip Poseidon op zee
verbrijzeld heeft, voortgedreven door de wind en de krachtige golven;
en weinigen ontsnappen aan de grauwe zee naar het land
zwemmend, en zout kleeft in grote hoeveelheden rondom hun lichaam,
en blij gaan ze aan land, ontsnapt aan de ellende;
zo welkom dan was bij haar haar man, terwijl ze naar hem keek,
en ze liet haar beide blanke armen nog lang niet los van zijn hals.
En nu was voor hen die verdriet hadden de rozenvingerige Eos 3 verschenen,
als de uilogige godin Athena niet iets anders had bedacht.
Zij hield de nacht tegen aan het einde zodat hij lang duurde, en aan de andere kant hield zij Eos
op de gouden troon vast bij Oceanus en niet liet zij toe dat zij haar snelvoetige paarden
inspande, die het licht aan de mensen brengen,
Lampus en Phaeton, die als jonge paarden Eos vervoeren.


[1]Zeus.
[2]Odysseus.
[3]De Dageraad, bij Homerus steevast voorzien van het epitheton ornans rJododavktulo~.



Naar de antwoorden op de vragen uit het Hulpboek.

Naar de overzichtspagina van Telemachus en Odysseus.

Naar de Situs Graecus.

Naar de Situs Classicus.